|
Leven van kijken
Blinden onder elkaar noemen mensen die kunnen kijken
zienden.
Of deze kijkers het zien ook waar maken, valt natuurlijk
wel te betwijfelen. Tussen zien en kijken bestaan immers grote verschillen.
Zien zou je kort gezegd kunnen definiëren als kijken en begrijpen tegelijk.
POEDEL Ik heb een paar keer een middag gefietst met een blind
meisje. Behalve dat ze niet kon zien was ze ook licht-verstandelijk
gehandicapt. We fietsten door de bossen en langs velden en langs geuren in de
omgeving van het instituut, waar zij woonde en waar ik toen als groepsleider
werkte. Samen er op uit, op een tandem. Ik aan het stuur, en zij als een diesel
aan de trappers. Ik vatte het op als mijn taak tijdens die tochten haar alles
te vertellen wat er te zien was en enigszins de moeite waard leek. Ze had er
wel oren naar. We rijden nu langs een breed kanaal rechts van ons.
Misschien ruik je het water al. Links van ons is de doorgaande weg naar
Hilversum. We fietsen op een fietspad met tegels. Ja, dat voel ik, bromt ze. Ze heeft een zware stem. Er ligt een grote vrachtboot in het water, vastgemaakt aan
de oever. Er staat een kajuit op, een soort hut. De hond die je nu hoort
blaffen staat voor op het schip. Op de neus noemen ze dat, op de neus van de
boot. Wat is het voor n hond? Een poedel. Tamelijk groot is-ie. En met zwart krullend
haar. Ken je een poedel? Weet je hoe die er uit ziet? Achterop is het even stil. Ik voel dat Edith met haar hoofd
lichtjes zigzagt van links naar rechts en weer terug, enzovoort. Dat doet ze
altijd als ze in haar gedachten bladert. Ze neemt de honden die ze van naam
kent door. Ja, een poedel kent ze wel. Intussen zie ik aan de overkant van de weg enkele paarden in
de wei staan, en eentje heeft een veulentje. Ik vertel het en we besluiten af
te stappen en er even naar toe te gaan. Misschien kan ze een paard een aai
geven. Zintuigelijke indrukken kunnen ware avonturen zijn in het leven. Een paar maal heb ik haar met de trein van Bussum naar
Delfzijl gebracht, waar ze soms het weekend bij haar ouders thuis doorbracht.
En steeds maar weer kijken voor twee, de hele reis. Bijna alles benoemen wat er
te zien is onderweg. Het is alsof ik de werkelijkheid aan haar voorlees: de
kleur van de rok van een medepassagier, het gezicht van de conducteur (of hij
er leuk uitziet, wil ze weten nu hij weer weg is, want hij had zon mooie
stem), een dorpje in de verte, een rij woonboten, een wolk die op een schildpad
lijkt. Af en toe laat ik weten even mijn ogen een kwartiertje dicht te doen.
Want van kijken word je soms zo moe. Ze gaat ermee akkoord. Ze verdwijnt in haar binnenwereld,
zie ik. Haar gezicht lijkt tevreden. Je hebt de dingen niet nodig om te kunnen zien De dingen hebben jou nodig om gezien te worden (K. Schippers) SCHEEPSKERKHOVEN Dit is het ene stemmetje: wat valt er nou te zeggen over
kijken? Kijken moet je gewoon doen, klaar. Daar hoef je niet zoveel woorden aan
te besteden. En dit is het andere geluid: de ervaring dat kijken een
tamelijk bijzondere activiteit is, waar een specifieke mentale gesteldheid aan
ten grondslag lijkt te liggen. Ik bied nu maar eens wat ruimte aan het laatste. Om te beginnen eerst maar de opmerking dat ik me als
fotograaf eigenlijk nooit voor een wat langere tijd heb willen binden aan één
bepaald onderwerp. Zoals het onderwijs. Of het wellicht wat meer aansprekende
onderwerp werken met dieren. Of nog iets anders: leefomstandigheden op het
Roemeense platteland, of in de Donau-delta. Dit niet kunnen of willen binden,
kon ik weleens betreuren of als problematisch ervaren. Alles buiten me was in staat me te prikkelen, alles kon in
principe tot een boeiende foto leiden. Overal kon ik met buitensporige
interesse naar kijken. En soms lag ik te woelen in mn bed en trok de haren uit
mijn hoofd: had ik maar een onderwerp! Ik heb een fotograaf gekend (een goeie amateur) die als
onderwerp scheepskerkhoven had. Scheepskerkhoven over de hele wereld.
Prachtig werk, wat ik ervan gezien heb. Maar dat iemand zich zo beperken kan! Hij was bijvoorbeeld naar Oman geweest ALLEEN MAAR voor een
bijzonder scheepskerkhof daar. Ik stond perplex toen hij me erover vertelde. Of naar Roemenië gaan alleen maar voor de speciale
Karpaten-orchideeën. Ook zoiets. Je zo kunnen begrenzen is een kracht. Maar ook
een zwakte. Mijn onderwerp is eigenlijk het kijken zelf. Anders gezegd:
hoe steeds weer een visueel standpunt in te nemen t.o.v. een gebeurtenis, een
voorwerp, een mens in interactie. Opdat het een raak beeld oplevert, de ogen
opent, poëzie toont, liefde of aandacht opwekt, verwondering oogst. De kwestie is niet zozeer wát zie je?, maar hoe zie je
het, hoe kijk je er naar? Kijken, vermoed ik, is ruimte geven aan (en dus ook ruimte
hebben voor) dat wat zich buiten je bevindt. Of dat nou een oud mens is of een
parel van een kind, een sappige weide met vee of een onherbergzaam landschap,
dat doet er niet toe. Dit kijken of openstaan, dit hartelijk ontvangen doe je
optimaal met zo weinig mogelijk inmenging of bemoeienis van jezelf. En dit laatste is veel ingewikkelder dan het lijkt. De waarneming kan al door een beetje ongeduld, of door een
millimeter irritatie verstoord raken. Kan zomaar door teveel te willen, of door
onzekerheid of vervoering, of gewoon door het denken zelf danig uit de koers
raken. In alle gevallen lijkt er een filter te worden geschoven voor het open
vizier. Hier komt K. Schippers weer. BIJ LOOSDRECHT Als dit Ierland was, zou ik beter kijken. Wanneer je net zoals een muziekinstrument zuiver gestemd
bent (en blijft) dan krijgt het kijken voluit een kans. Je niet laten afleiden
door gedachten of gevoelens over wat je ziet (deze wel blijven registreren
natuurlijk). Niet vooringenomen zijn. En evenmin je laten afleiden door
eigenlijk iets anders te willen (bijvoorbeeld eten, een kopje koffie, aardig
gevonden willen blijven worden door het gezelschap dat alwéér op je moet
wachten). Gefocust blijven op louter waarnemen. Stoïcijns, open en
onverstoorbaar. Principes die ook aan bod komen bij aandachtstrainingen waarin
helderheid of tegenwoordigheid van geest geoefend wordt. VOOR GELUK MOET JE WAKKER ZIJN Geleidelijkaan ontwikkelt zich het kijken met ervaring. Ik
bedoel hiermee het kijken vanuit weten, vanuit verkregen kennis dat gestoeld
is op concrete ervaringen. Als liefhebber van fotos bijvoorbeeld heb je immers
al zo vaak ervaren welke beeldelementen krachtig werken op een foto, en welke
niet, zodat je het bewustzijn hierover standaard bij je gaat dragen. Je ziet
in een nieuwe situatie onmiddelijk de ingrediënten van een mogelijk aardig
beeld. Het is nog geen foto, maar een aantal zaken kloppen al wel. Welke
positie (m.a.w. welk standpunt) je hebt in te nemen is ook ogenblikkelijk (!)
duidelijk, vaak. Ik neem als voorbeeld de foto die gemaakt is in het dorpje
Prisjib in Rusland.
Bij deze opname wist ik reeds, op grond van eerdere
ervaringen, dat het bij een foto bijna altijd goed werkt wanneer er iets op de
voorgrond staat, dat je als kijker later a.h.w. de foto intrekt. Op deze reis door Rusland was langzaam het verlangen
ontstaan een keer een foto te maken van een dorps tafereel dat een beetje aan
een schoolplaat deed denken. Een schoolplaat zoals vroeger in een lagere
schoolklas. Al twee weken sluimerde deze wens, en scherpte soms mijn aandacht
indien zich wat voordeed in die richting. Toen ik in dit dorp liep, zag ik de kleine kudde schapen
aankomen terwijl ik me in de buurt van de vervallen kerk bevond. Twee
ingrediënten kwamen samen. Snel om me heen kijkend trof mijn oog de zich
verzamelende kippen aan de voeten van de vrouw (derde beeldelement). Het leek
me een geschikte voorgrond. Ik hoefde er alleen nog maar naar toe te gaan,
liefst niet te opgewonden, te druk, of te aanwezig. Een klein knikje naar de
vrouw, een momentje oogcontact, voldeed. Daar schoven de schapen al in beeld. Dit opgebouwde kijken (diverse elementen samenvoegen, en een
treffend moment reeds voelen aankomen, het beslissende moment wellicht) kan je
ook vormgevend ontvangen noemen. Maar altijd is er bij een geslaagde foto ook nog sprake van
een dosis geluk. Die vrouw had ook een stapje achteruit kunnen doen,
bijvoorbeeld. Dat deed ze niet. Of die kat daar voorin het beeld, die ieders
hart steelt. Het is allemaal geluk. Maar voor dit geluk moet je wel eerst wakker zijn. PLANTJES Een gedichtje van wederom K. Schippers. Het dient als
inleiding op het laatste wat ik aan de orde wil laten komen. De titel luidt:
de plantjes water geven. Het huis van een kennis, die met vakantie is, leeg halen. De schilderijen, meubels, tapijten, kachels, het servies, grammofoonplaten, kleding, spiegels, en ander huisgerei fotograferen en op ware grootte afdrukken. De gefotografeerde dingen eventueel met een standaart in de rug weer op hun oude plaats terugzetten. Messen en vorken hebben geen standaard nodig, komen gewoon in de gefotografeerde bak (het zoutvaatje een kleine standaard). Bij zijn thuiskomst zit wat de bewoner in het buitenland de laatste weken zag, ontwikkeld door een plaatselijke fotograaf, plat in een reistas. ... De fotos die ik gemaakt heb op reis of op vakantie vallen
bijna nooit samen met de speciale herinneringen die ik aan de vakantie heb.
Eenmaal weer thuis is er plat in de reistas een map met foto-opnamen en een
tweede map met herinneringen. Dat heeft te maken met 3 dingen: a) ik ben niet bezig met het vastleggen van herinneringen
als ik fotografeer. b) evenmin ben ik met mezelf bezig op reis, in veel sterkere
mate wel met wat er is om me heen. c) op reis weet ik domweg nog niet wat mn herinneringen
gaan worden. Ik moet gewoon nog een tijdje wachten om te merken of iets
onvergetelijk was of zoiets. Natuurlijk zijn er herinneringen bij bijna alle opnamen.
Over de omstandigheden bij het maken bijvoorbeeld. Maar met veel opnamen is er
geen persoonlijk verhaal. Ik heb zelfs vaak helemaal niets met een foto, hoe
aangenaam of geslaagd ik de foto later ook vind. Het is soms of de fotos niet mijn zaak zijn. En ook is het,
of misschien juist nog meer, alsof mn dierbare herinneringen alleen maar
innerlijk bewaard kunnen worden. Dit laatste herkent vrijwel iedereen, vermoed
ik. PAPRIKAS
Dit plaatje van de rode paprikas is een verhaal apart. Het
illustreert goed dat uit een situatie soms een foto te voorschijn kan komen,
enkel door de activiteit van het kijken, terwijl er feitelijk een heel andere
geschiedenis zich afspeelt. We verplaatsen ons naar Macedonië. Overal in de buurt hangt de kruidige geur van
tabaksbladeren. Ze liggen te drogen op rekken aan de kant van de weg en aan de
rand van het dorp, langs het stroompje. Boven de daken van de woningen kruipen de schaduwen van
wolken over de berghellingen. Een landweg slingert omhoog. Kom niet te dichtbij de grens. Steeds weer had deze waarschuwing geklonken. Het was bijna
de mantra van dit landschap geworden. Kom niet te dichtbij de grens. Wanneer ik een voorbijganger vriendelijk toeknik of begroet
in de taal van dit land, krijg ik geen blijk van hartelijkheid of beleefdheid
terug. Niet één keer. Niet eens een kort knikje met het hoofd. Men kijkt niet
naar me, men slaat de ogen neer. De grens met Kosovo, en in het westen die met
Albanië, ligt nog een heel eindje verderop. Een oude man komt uit het bos, zittend in een houten zetel
op een ezel. Een komisch tafereel. Zijn benen bungelen aan één kant van het
beest. Hij lacht naar me, zonder tanden in zijn mond. De ezel sleept een zware
boomtak achter zich aan. Met een touw om die tak die de oude man vasthoudt. Hij
gebaart me met hem mee te lopen. Hij is Albanees, zegt hij. Op het erf van zijn huisje hangen onder een dakgoot strengen
paprikas te drogen. Een nog tamelijk jonge vrouw schept water uit de put. Zijn
dochter. Ze kijkt me onvriendelijk en argwanend aan. Haar man is vermoord door de militie, verneem ik even later.
In haar gezicht heeft de pijn van wreed vuur de zachtere trekken uitgewist. Dat
mijn aandacht ook getrokken wordt naar de felrode paprikas waar het zonlicht
nu even op valt, voelt bijna lichtzinnig, zelfs een beetje ongepast. De tandeloze mond lijkt te willen dat ik meer
belangstelling ga tonen voor zijn dochter. Ik moet haar maar volgen naar
binnen, dringt hij aan. Ik schud van nee. Het ontstane ongemak kan ik enigszins laten wegvloeien door
naar een tros rijpe druiven te wijzen aan een van de ranken bij de schutting.
Die wil ik wel kopen voor een paar dinar. Met deze afleidende manoeuvre kom ik
weg. ASTRONAUT IN DE TIJD Ik wil deze voordracht besluiten met een zwartwit-opname uit
Turkije. Omdat deze foto en mijn herinnering wel precies overeenkomen. En dat
is toch eigenlijk ook wel heel voldoenend, moet ik toegeven.
Dit is Ani. De stad werd verwoest door een hevige
aardbeving. Dat vond plaats in de 14e eeuw. Daarvoor, in de 11e en 12e eeuw,
maakte Ani een bloeitijd door als pleisterplaats op de Zijderoute. In die
eeuwen was het tevens de hoofdstad van het Armeense rijk. Er woonden ruim
honderdduizend mensen. Nu ligt Ani in Oost-Turkije, precies op de grens met
Armenië. Je kan er niet zomaar komen. Zestig kilometer er vandaan moet een
speciale vergunning gehaald worden. In Kars. Een visum voor een dag. Te
verkrijgen op het politiebureau. Het kost wat duiten. En de formaliteiten nemen
gauw twee uur in beslag. Maar dan krijg je ook wel wat. De ruïnestad is omringd door stilte. Een stilte die voor te
stellen is als dezelfde die heerst op de maan. Ik ben de enige bezoeker en
urenlang dwaal ik die middag rond tussen de ruïnes. Als een astronaut in de
tijd. Aan het eind van de dag daalt de zon snel in het westen. Ik herinner het me nog precies: een lange schaduw sleepte ik
met me mee op weg naar de oude brokkelige stadspoort. Daar stond de wagen.
Tegen de zon in reed ik terug naar Kars. Terug naar de Aarde, naar de wereld
van vandaag. ...
(Zeist, 7 februari 2010)
|
|
|
|
|