Het Kirillov-klooster

(inleiding bij de expositie ‘Iconen & momenten’)

 
Een jaar of wat geleden maakte ik een keer een enorme lus door Europa. Een reis van 8 weken waarin ik diverse momenten kruiste. Of diverse momenten kruisten mijn weg, het is maar net hoe je het bekijkt.
   En zo kwam ik op een avond in het plaatsje Kirillov aan, in noordwest Rusland, bij het klooster van Cyrillus van Belozersk.
   Er heerste stilte in de wijde omgeving.

 
Rond dit klooster (zie foto) is in de 16e eeuw een imposante verdedigingsmuur gebouwd. De sombere schoonheid van het geheel lijkt extra benadrukt te worden door de ligging aan de rand van een meer. Het dorpje zelf is rommelig om het klooster heen verspreid; er staan voornamelijk houten huizen. Middenstand is er niet. Op een al bijna onleesbaar bord staat geschreven dat brood dagelijks wordt gebakken en aan de achterdeur verkrijgbaar is bij een van de woningen aan de doorgaande weg. Ik zet de auto naast een boothuis dat half weggezakt is in het meer, doe m'n laarzen aan en ga op verkenning uit. Het is droog momenteel maar het heeft flink geplensd de laatste uren. Fototoestellen gaan niet mee. Ik wil even rust, geen gedoe. Heb vandaag al genoeg gedaan.
   Al gauw stuit ik op een rode grote party-tent. Er klinkt blikkerige Russische rock-muziek binnen, het geluid is niet overheersend. Een surrealistisch beeld, deze tent zo vlakbij die eeuwenoude kloostermuur. Maar een gekke of krachtige foto zal het niet opleveren. Het wat absurdistische contrast is niet te vangen in één veelzeggend beeld. Niet op een boeiende wijze, vind ik. Tot zo'n inschatting te komen lijkt zonder camera soms veel makkelijker te gaan. Alsof ik dan veel radicaler ben. Trefzekerder, vastberadener, besluitvaardiger.
   Een stukje van de party-tent vandaan bevinden zich twee verplaatsbare toilethokjes, allebei een beetje scheefstaand in het gras. Dezelfde die je in Nederland ook weleens aantreft bij bouwplaatsen, of aan de gracht bij een pandje dat tijdelijk met steigerwerk omkapseld is.
   De wandeling langs de muur rondom het klooster en langs het meer is heerlijk verkwikkend. Hoewel het al half tien 's avonds is, lijkt er van een spoedige schemering nog geen sprake. Het is juni. Bovendien ben ik op een tamelijk hoge breedtegraad. Ongeveer dezelfde als die van Sint-Petersburg, dat 500 kilometer westelijker ligt.
   Schuin boven me hoor ik een schraperig geluid van vogelpoten op metalen platen. Een troepje kraaien dat wat onrustig heen en weer scharrelt op de zinken dakbedekking van een van de hoektorens.
   “Wat is het aangenaam hier”, lijk ik tegen mezelf te zeggen, “het is net een droom.” Het is niet letterlijk de tekst die bij me opborrelt, maar het geeft een beetje de trilling weer waar ik in verkeer.
   Ik stel me voor dat ik hier vroeger met m'n vader ging vissen, in plaats van in de Leidsche Wallen Wetering of de Weipoortse Vliet. Of liever nog dáár, onder die bomen, schuin aan de overkant, met fraai zicht op de torens van het klooster. En dat ik daar dan in alle rust zou zitten fantaseren over wetenschapsbeoefening en het mysterieuze leven van monniken. Onderwijl, soms, kijkend naar de golfjes die tegen mijn dobber stootten.
   En ook zou ik waarschijnlijk mijmerend voorover gebogen zitten aan een op tafel uitgespreide plattegrond van deze buurt, en er details uit deze omgeving op willen aanbrengen, terwijl mijn vader een stukje verderop brasems hoopte aan te slaan.
   Een moment komt de geur van het leefnet met wat vis erin bij me naar boven. Met een stok in de grond hangt het vastgepind tussen het riet in het water. Herinnering ook, plotseling, aan de geur van koffie uit de thermosfles. En m'n verkleumde handen die zich warmen aan de beker. Het beeld van m'n vader rijst eventjes op. Misschien wel het ware beeld van hem, ontdaan van alle ruis dat er in latere jaren allemaal bij kwam.

Ik weet intussen zeker dat ik morgenochtend vroeg hier een foto wil gaan maken van dit dromerige uitzicht op het klooster. Toen gingen we er ook altijd al om een uur of 5 uit om te gaan vissen.
   De poort is dicht van de immuniteit. Een bordje naast de zware houten deuren maakt duidelijk dat het na zevenen 's ochtends pas weer mogelijk is een bezoek aan het klooster te brengen. En dat de boomgaard en de tuin dan ook toegankelijk zijn.
   Dezelfde weg terug langs het water brengt me tenslotte weer bij de rode party-tent, waar nu wat meer menselijke geluiden klinken. En waar misschien ook wel een flesje pils is te krijgen. Een onweerstaanbare trek opeens.Ik betreed allereerst een klein voorportaal van zeildoek waar twee meisjes achter een toonbank staan. Twee welgevormde jongedames, ieder hooguit 18 jaar. Ze kijken me belangstellend, verwachtingsvol en eigenlijk meteen al uitdagend aan. Er gebeurt hier namelijk nooit iets, lijken ze te willen zeggen, we vervelen ons te pletter. Ja, ze zijn op rooftocht, dat voel je onmiddellijk. En ik, of welke vreemdeling dan ook, moet aan hen ten prooi vallen, maar natuurlijk wel met een vette knipoog. Zo wil het spel.
   Meer dan koket wordt mij duidelijk gemaakt dat hier een pilsje te verkrijgen is, zeker, en ook wel iets dat veel smakelijker is! Als ik dat tenminste wens. Het wordt ondersteund door gebaren en een niets verhullende mimiek. En misschien ook wel met enkele woorden gezegd, maar die kunnen niet zo landen vanwege mijn beperkte Russisch.
   Vuur moet zich wel weten te verhouden tot zijn omgeving, denk ik eerst nog wat beschroomd. Wat zij doen en uitstallen is niet erg stuitend, versta me goed. Het is vrolijk en ook aantrekkelijk, maar wat... wat willen die meiden eigenlijk? En wat zegt dat over deze streek, en hier te moeten opgroeien in dit afgelegen dorp?
   Jongedames, alsjeblieft zeg, ik ben 43.... of eigenlijk nog wel wat ouder, ook al zouden jullie dat niet zeggen op het eerste gezicht misschien.
   Met een schuin oog heb ik inmiddels al een indruk van een stukje verderop in de tent. Vier à vijf stevig gebouwde jonge mannen gekleed in camouflagepakken aan kale houten tafels, zittend op een soort van veldkeuken-banken. De vloer bestaat uit platgetrapt modderig gras. De jongens zitten stuk voor stuk een eind uit elkaar, apathisch starend naar iets wat een scherm moet zijn met voetbal erop. Dat is duidelijk te horen aan de stem van de verslaggever. Qua toon en dynamiek altijd hetzelfde personage bij voetbalwedstrijden, in ieder land en in elke taal. Ik loop met m'n flesje Baltika naar een van de zitplaatsen aan de zijkant. Niet één van de jonge heren kijkt op.
   Het is 1-0.
   De wedstrijd interesseert me geen bal. Kroatië tegen Zwitserland. Pas heel langzaam dringt tot me door dat het de openingswedstrijd is van het EK 2008. Ik ben er met mijn gedachten niet bij. Vanwege de enorme kloof tussen de absurditeit hier (de opgewonden commentaarstem, de rode party-tent, de lichtzinnige en weinig zedige grietjes daarnet, de zwetende lijven van de voetbalspelers op het tv-scherm en de daarbij behorende close-ups van emoties op hun gezichten, tv-beelden die alleen maar afketsen, die niks teweegbrengen bij de geharde koppen van dit vijftal hier binnen dat er naar zit te kijken), én het thuis van de monniken aan de andere zijde van de kloostermuur, de immuniteit. De verworven vrede die daar heerst: bezinning, aandacht, volledige overgave en toewijding.
   Niettemin smaakt het pilsje mij goed. Laconiek overbrugt het de tegenstellingen die ik ervaar en het verzoent me uiteindelijk met de grillen van de werkelijkheid. Het is Baltika 3, een halve liter, en misschien wel het beste wat je in Rusland voorgezet kan krijgen. En dat voor omgerekend slechts 80 eurocent; dezelfde prijs als voor een liter benzine. Dat is in veel landen het geval, heel opmerkelijk. Dat je in een horeca-gelegenheid bijna even veel voor een pilsje moet betalen als voor een liter brandstof. Waarom dat zo is weet ik niet, en waarom dat in Nederland helemáál niet het geval is, weet ik evenmin, en het kan me nu eerlijk gezegd ook niet schelen, ik lust er nog wel één, dat is duidelijk zat. De meisjes doen weer enthousiast op hun manier, wanneer ik in hun blikveld verschijn en aan hun toonbank... onstuimig leg ik bijna het driedubbele neer van hetgeen ik ervoor moet betalen, onbedoeld onstuimig ongeveer.

Even voor half zes de volgende ochtend. De zon is nog maar net boven het maaiveld uit, en het toeval wil dat een geitenhoedster met haar groepje dieren passeert. Precies daar waar ik meen het klooster optimaal in beeld te hebben. Ik hoef er helemaal niet op te wachten. Ik hoef er helemaal niets voor te doen. Het gebeurt gewoon. Alsof het zo moet zijn. Alsof het altijd zo is geweest.
Een moment kruist mijn weg. Zoals steeds.

(Wim Oskam)