Een slak steekt over


“What is your religion?”
De twee mannen die me ruw uit mijn slaap hebben gehaald, kijken me onderzoekend aan. Ze zijn gekleed in burgerkleding; een broek, een trui, een kraagje boven de trui, alles in tinten blauw. Geen pet op.
Ze hadden daarnet hard met hun vuisten op de auto gebonkt: “Police!” Gevolgd door de als geruststelling bedoelde mededeling: “don’t be afraid”. Ze commandeerden dat er opengedaan moest worden. Met een sterke zaklamp probeerden ze in de achtercabine te schijnen. Wat nauwelijks lukte omdat de ramen met doeken verduisterd zijn.

Haastig graai ik naar m’n onderbroek, en zoek op de tast naar m’n hemd. Dat gaat niet zo snel omdat ik al in slaap was gevallen en ook omdat een lichte paniek me nu overvalt. Weer wordt er hard op de auto gebeukt.
“Yes, yes, I’m coming”, brul ik naar de mannen buiten. “I was sleeping”.
Ik open de achterdeuren.
Onmiddelijk ben ik verblind door een felle schijnwerper die op m’n gezicht is gericht. Ik zie nog net dat één van de mannen de ansichtkaart pakt die bij mijn hoofdeinde op de wieldop staat. Het is een foto van een man met een baard, op de achterkant beschreven door Karin. Een kaartje dat zij me gegeven had bij het afscheid. Van een Indiase sadhoe, met als spreuk erbij een variatie op het motto: ‘de reis wil gereisd worden, en iemand moet dat doen.’
Ja, iemand moet dat toch doen.

Ze wijzen op de afbeelding. Wie dat is, willen ze weten.
Ik leg het kort uit. Half naakt op het asfalt staand. Met m’n handen m’n haar zo goed mogelijk fatsoenerend. Ondertussen sokken zoekend, een broek en schoeisel. Wilt u mij even excuseren, heren.
“What is your religion?”
Ik zie het belang van deze vraag niet zo. Net als de naam van mijn vader die ze ook willen weten. Mijn paspoort moet ik overhandigen.
“Ah, Holland....!”, zegt de man die ik van de twee het meest betrouwbaar vind. Simpelweg omdat hij het Engels beheerst. En ook omdat zijn gezicht me aanstaat, een oogopslag waaruit sensitiviteit niet verdreven is.
Ik noem mijn vaders naam.
“Religion? Catholic, orthodox....?”
“No, I have no religion”. Een antwoord alsof het niet meer dan een formaliteit betreft zoals bij de douane. Alsof het een kwestie is van een vakje wel of niet aankruisen. Maar zo werkt het niet.
“No religion!!! You must have a religion!”
Het lijkt me niet verstandig een discussie hierover te beginnen. Ik ben inmiddels mijn schoenen dicht aan het veteren. En zit op m’n hurken en kijk m’n ondervrager aan.
“You can say I’m a humanist”.
“Ah.... humanist..... democracy, freedom! Yes?”
Ik ga er niet op in.

MOSLIM-TERRORIST

De politiemannen gebieden me autopapieren, toilettas en geld mee te nemen. En de auto goed af te sluiten. We lopen naar hun auto, een blauw-witte jeep. De rest van de nacht zal ik moeten verblijven in een hotel in Prilep. Ze zullen me brengen. Het paspoort houden zij.
“What is the problem?”, vraag ik.
“No problem.”
“But why....?”
Het blijkt dat mensen uit één van de flats waar ik de auto heb geparkeerd, de politie gebeld hebben. Men had waargenomen dat de auto daar nu al voor de vierde nacht stond, en dat er iemand vanavond aan de achterkant ingestapt was. Omdat de auto een Nederlands kenteken had (er was kennelijk iemand even naar toe gegaan) was men bang of in ieder geval verontrust geworden. In Nederland wonen moslimfundamentalisten, zo ging de gedachtegang. Vorig jaar was immers een filmregisseur overdag op straat gedood door een extremist. Misschien verblijven in de auto ook wel moslim-terroristen. Uit Nederland. Die misschien een aanslag willen beramen, hier in Macedonië, waar tenslotte een grote Albanese (islamitische) minderheid woont die weleens problemen geeft.
Ik moet glimlachen.
“Het minste wat wij als politie konden doen, was even een kijkje gaan nemen, en nu we u daar aantroffen u naar een overnachtingsplek te brengen.”
We zijn inmiddels aangekomen bij hotel Prilep. De man die steeds het woord voerde, loopt met me mee naar de receptie. Het is een nieuw hotel, nog geen half jaar oud. Het staat aan de rand van het stadje. Oranje straatlantaarnlicht beschijnt de gevel zonder enige charme of sfeer.
Morgenochtend kan ik op het politiebureau m’n paspoort komen ophalen, zegt de agent vriendelijk en geeft me een hand. En wenst me nog een goedenacht.
De receptionist checkt me in. In de receptiehal en in de gangen geurt de vloerbedekking nog naar nieuw. Ik krijg een kamer op de eerste verdieping. Het is half twee. Ik baal ervan m’n leesboek niet bij me te hebben.

LIPPENSTIFT

De volgende dag moet ik rond tien uur bij de commissaris van politie verschijnen op zijn bureau. Het blijkt een vrouw in donkerblauw uniform te zijn. Haar rok is wat opgekropen onder het bureaublad. Ze heeft een hoekig gezicht met een licht mediterrane huidskleur en een kaarsrechte neus. Ze is eind veertig, schat ik, een leeftijd die ook wel bij deze functie past. Een afdruk van lippenstift zit op het lege koffiekopje dat rechts van haar staat.
Wat ik in Prilep heb te doen, wil ze weten. Ze spreekt Engels en kijkt me streng aan. Eerder op een intimiderende manier dan dat ze belangstelling toont.
“Ik ben eigenlijk, via Skopje, op doorreis naar Albanië;”, zeg ik, “maar omdat het landschap hier in de omgeving zo indrukwekkend is, heb ik met mijn fiets wat tochtjes gemaakt en gewandeld in de buurt;”
“Albanië”, schampert ze, “wat moet je daar nou?” Ik besluit haar toon te negeren en vertel iets over een boek van de Albanese schrijver Ismaïl Kadare dat ik een jaar geleden gelezen heb.
‘Brug met drie bogen’ heette deze novelle en het gaf me als het ware het laatste duwtje het lang van Europa afgezonderde land een keer te gaan bezoeken.
Ze glimlacht en het geeft haar gezicht opeens een vriendelijke bijna zachte uitdrukking, waardoor de nog steeds wat koele blik aan verleidingskracht wint. Het voelt aan als terreinwinst.
Of ik Ivo Andric ook ken? “Onze”, zegt ze trots, “ónze Nobelprijswinnaar van de literatuur”.
Ze raadt me aan zijn boek ‘de brug over de Drina’ te lezen. “Dan begrijp je ons”, klinkt het enigszins duister.
“Who do you mean with ‘us’?”, vraag ik aarzelend, ook omdat ik het antwoord bijna al zeker weet, en vrees.
“The orthodox-christian people!”
Ik verzeker haar dat ik terug in Nederland op zoek zal gaan naar dit boek en bedank haar voor de tip.
Ze reikt mijn paspoort aan.
“Albania is not a good country”, voegt ze er opeens weer grimmig aan toe.
“I can hardly wait to see if you are right or wrong.” M’n reactie voelt bijna aan als te amicaal. Ze grijnst.
We geven elkaar beleefd een hand.

NOTORIOUSLY NATIONALISTIC

Een jaar later, in oktober 2006, ben ik opnieuw op de Balkan. Nu in Bosnië-Herzegovina. Reisde ik verleden jaar nog met een grote boog om Servië en Bosnië heen (ik zag op tegen het oorlogsgebied), ditmaal trek ik juist dóór deze landen. Er toe gedreven door het boek ‘De brug over de Drina’, dat ik inmiddels heb gelezen.
Een aangrijpend meesterwerk. De roman speelt zich af in het stadje Visegrad aan de rivier de Drina in Bosnië. Het boek verhaalt over de bouw van de stenen brug in de 16e eeuw door de Turkse overheersers, en over hoe het de bevolking in de eeuwen daarna verging. De Ottomanen zagen Bosnie-Herzegovina, evenals andere veroverde gebieden, vooral als wingewest. Het doel was zoveel mogelijk opbrengsten uit het land te krijgen.
Het boek leest als vier eeuwen Bosnische mentaliteitsgeschiedenis. Het is met liefde en veel nuance verteld. En het doet nog akelig actueel aan, met name vanwege de oorlog in de negentiger jaren die ook in Visegrad gruwelijke taferelen kende. De roman eindigt weliswaar in 1914, maar het meeslepende verhaal van de brug over de Drina blijkt dan nog lang niet afgelopen.
Na een betrekkelijk vredige periode gedurende het bewind van maarschalk Tito, laait het geweld in de loop der jaren weer op in alle hevigheid. In 1992 worden ongeveer tweeduizend moslimmannen en -jongens door plaatselijke Serviërs vermoord, in het kader van etnische ‘zuiveringen’ zoals dat zo misplaatst heette. Vanaf de oude stenen brug zijn de lichamen van vele moslims de Drina ingegooid en de meesten zijn nooit meer teruggevonden.
Voor de oorlog had Visegrad nog een grote moslimmeerderheid. Tegenwoordig is het stadje een ‘notoriously nationalistic Serb town’, zoals in een van de reisgidsen staat. Alle moskees zijn afgebroken, op één na. Dit kleine gebedshuis met een kleine witte minaret bevindt zich aan de rand van de bebouwde kom.

DE NEEF

De beheerder van het Andric-museum in Travnik knipt het licht aan in de vertrekken. Het museum is gevestigd in het vroegere woonhuis van de schrijver. Ik word persoonlijk rondgeleid en krijg uitleg in het Engels. Het is alsof hij lappen tekst uit zijn hoofd heeft geleerd en deze nu klakkeloos opdreunt zonder nog echt contact te hebben met de inhoud. Zijn ogen zijn zonder glans, zijn mond beweegt mechanisch. Een spreekbeurt van een ijverige scholier, die allemaal feiten heeft verzameld, daaraan doet het denken. Als ik hem onderbreek en wat persoonlijks vraag (bijvoorbeeld of hij Ivo Andric weleens in levende lijve gezien heeft), komt zijn gezicht een beetje tot leven en krijgt het Engels meer kleur.
“En bent u ook weleens in Visegrad, het stadje van ‘de brug over de Drina’ geweest?”
Hij knikt en vertelt met een zekere gloed dat zijn vader daar is geboren en opgegroeid. Maar zijn blik wordt meteen weer dof als hij even daarna zegt dat hijzelf het stadje niet meer heeft bezocht sinds zijn neef vermoord is in Visegrad. Eén van de velen tijdens de ‘ethnic cleansing’.

Hij knipt het licht weer uit van de kamers waar we geweest zijn. Voor ik het pand verlaat, wijst de gids me nog op een Nederlands exemplaar van ‘de kroniek van Travnik’ (ook van Andric) dat in een vitrine ligt. Hij heeft het boek drie jaar geleden gekregen van een bibliothecaris toen hij in Nederland op bezoek was. Hij wil dat ik het boek even in mijn handen houd en er iets uit voorlees. Zijn gezicht vrolijkt er wat van op.

KETTINGZAAG

Op de kinderafdeling van de ZOKA-megamarket, een uitgestrekt warenhuis van maar één verdieping hoog, liggen motorzagen van plastic te koop.
Op ware grootte zijn ze!
Je ziet het een foute oom z’n neefje van een jaar of vijf al cadeau doen.
Een speelgoedgeweer is natuurlijk ook niet zo verheffend, een militaire tank die op batterijtjes loopt evenmin. Of een robot met bewegende armen en knipperende lichtjes en met zogenaamde laserstralen. Maar dat kan allemaal nog wel door de beugel.......min of meer.
Maar een speelgoedkettingzaag?
Niet dat het er iets mee te maken heeft, maar ik bevind me nu in de Republika Srpska, het Bosnisch-Servische gedeelte van het verknipte Bosnië.
Ik hoop tenminste dat het er niets mee te maken heeft!

DE BRUG OVER DE DRINA

Door natriumlampen beschenen ligt hij als een stil gouden sieraad over de Drina in de nacht. Tien bogen overspannen de rivier en worden door het water weerspiegeld. Met m’n ogen leg ik het vast, als op een foto.
In de stilte plonzen de vissen, soms eentje dichtbij, soms eentje wat verder weg.
De rivier schenkt de omwonenden steeds de grootste vissen, vermeldt een oude reisgids over Joegoslavië die ik ook af en toe lees. Deze gids drukt zich wel vaker uit met, naar mijn smaak, te lyrische bewoordingen maar dit keer wil ik het graag voor waarheid nemen. Zo betoverend is het hier aan de oever van de Drina.
Ik klim het hellinkje op en kom op gelijke hoogte met het plaveisel van de brug. Deze avond klinken de voetstappen van enkele mensen die naar de overkant lopen zoals ze al eeuwenlang hebben geklonken op de brug. Net als de stemmen van twee pratende mannen die deze kant opkomen.
Ik ben zomaar ergens in het boek van Andric gestapt en loop op deze vredige bladzij naar de overkant, passeer halverwege de kapija aan de rechterkant, de stenen sofa.

In de roman zitten op de kapija vaak oudere mannen met elkaar te filosoferen, de tijd voorbij te laten gaan, over politiek te kletsen of te redetwisten. Terwijl het water onder hen voortdurend verder oostwaarts stroomt. Bijna altijd alleen maar mannen. Anderen passeren, groeten, blijven even staan of schuiven aan.
Maar alle keren dat ik hier ben, is de kapija steeds verlaten. Ik heb er slechts één maal een paar oudere vrouwen zien zitten. Het is een plek met veel tragiek geworden. De mannen zijn er niet meer die hier altijd zaten te praten. Velen zijn veertien jaar geleden vermoord.
De mensen die nu in Visegrad wonen, gaan er niet zitten. In het boek kwam het ook weleens voor dat men een lange periode, jaren geleden, niet wilde plaatsnemen op de stenen sofa. Maar langzaamaan zal het ook nu wel weer veranderen. De eerste tekenen wijzen er al op.
Helemaal aan het begin van de brug hangen tegen de stenen muurtjes reeds wat jongeren, steeds aan het einde van de dag. Jongens en meisjes uit het stadje Visegrad. De meesten zullen vermoedelijk oud worden met de brug. En op een goede dag zullen ze weer plaats gaan nemen op de kapija. Net als in de roman van Andric.

WINDOWS

Ik ben vanochtend de eerste klant. Het is even over tien en het barretje is net open. Ik snak naar koffie. Ben al vier uur op en kan echt niet meer wachten.
Nadat ze het op mijn tafel heeft neergezet, loopt de serveerster naar een computerscherm die aan de zijwand staat opgesteld. Ze start hem op. Op de monitor verschijnt het programma van Windows. Vanuit mijn positie kan ik de handelingen gemakkelijk gadeslaan. De serveerster muist wat, klikt links en rechts op een OKEE-balkje en vervolgens pruttelt uit het printertje dat naast de PC staat een klein rekeningbonnetje. Die krijg ik. Eén kopje koffie voor 1 KM (Konvertibel Mark). Twee Konvertibel Mark is precies één euro. Dat is de hele reis al makkelijk.
Even later gaat de screensaver zijn werk doen. Het woord ‘windows’ kantelt om en om op het scherm, buitelt dan weer naar links, en dan weer naar rechts. Ik volg het een tijdje gedachteloos en als een kind gefascineerd. Stom hoe zo’n bewegend woord me meesleept. Me meezuigt eigenlijk in een trance. Ik bestel nog een kopje koffie. En weer loopt de serveerster (er is geen blijk van contact, met de ogen niet, niet met een gebaar en evenmin met de stem -ze zegt geen woord-)..... weer gaat ze, nadat ze het nieuwe kopje koffie op mijn tafel heeft gezet, naar de monitor. Klikt wat met de muis en print een bonnetje. Dat pruttelend, een beetje schor klinkt het nu ook, uit het apparaat te voorschijn komt. Ze schuift onder de asbak het rekeningbonnetje van 1 KM naast het eerste bonnetje.
Wat een gedoe, wat een hoop handelingen voor een kopje koffie! In plaats van dat ze gewoon even zegt dat ze één of twee KM van me krijgt.
Nog steeds zijn zij en ik de enigen in de zaak. Nou ja, harde muziek is er nu ook. Ze had er eerst nog even mee gewacht, gelukkig, maar nu heerst in de hele ruimte het gebeuk en gedreun van harde beats.
En daar begint ook de screensaver weer het woord ‘windows’ te kantelen en om en om te buitelen. Alsof het is om mij in trance te brengen. De apparaten zijn er om ons te dienen, maar ik geloof dat allang niet meer. Zij nemen de macht over, ik weet het zeker. Sluipenderwijs. En ook de serveerster is een apparaat, met een zwart rokje aan en een zwarte panty. Ik weet dat best.
Ik leg drie briefjes van 1 KM op tafel en vlucht naar buiten.

HOUTEN ECONOMIE

Voor de huizen liggen stapels houtblokken. Ze zijn zomaar op straat gekieperd, nonchalant bijna. Hele stukken boomstammen, soms een stapel van dikke schijven hout.
Jongens lopen het dorp in met hakbijlen op hun schouders en motorzagen in de hand. Ze hakken en zagen zich het zweet in de kleren. Overal ronkende motorzagen. Ze maken wintervoorraden houtblokjes, voor elk huishouden voldoende voor het hele seizoen.
Sommige inwoners van het dorp zullen zich bij deze aanblik al gaan verheugen op de lange winteravonden, het knappende houtvuur, de geur van het hars en het warme fornuis.
Op een parkeerstrook staat een rij auto’s, elk met een aanhangwagen. De aanhangwagen is een kaal onderstel van een personenauto met alleen nog de motor erop. Gekoppeld met een drijfriem aan de motor zit het blad van een cirkelzaag. Mannen staan ernaast, met elkaar te roken en net als taxichauffeurs te wachten. Op klanten. Men kan zo’n cirkelzaag voor een half of een heel uur bestellen. Om stukken boomstam in draagbare moten te laten zagen.
Voor één van de huizen is op het gazon een grote berg van reeds gekapte kleine blokjes haardhout gestort. Een jongen en twee meisjes, schoolkinderen nog, gooien de houtblokjes één voor één op een plateau op de eerste verdieping. Een uur later zijn ze hier nog mee bezig. De stapel hout op het gazon is nauwelijks geslonken.

Fenomenen van een beboste samenleving, een houten economie. In een dorp in de bergen ten zuiden van Sarajevo.

DE SLAK

Op het verharde paadje langs de Drina kruipt een huisjesslak. Hij steekt over. Van de ene grasstrook naar de andere. Ik kom aanlopen en bemerk in mij een impuls die slak een schop te willen geven. Ongeveer zoals je weleens flink tegen een leeg bierblikje wil trappen dat op je pad ligt.
Nog ruim voordat ik de schop daadwerkelijk zou geven, is de impuls alweer weggevloeid. Vooral omdat ik ervan geschrokken was. Ik stap over de slak heen met overdreven behoedzaamheid. Ik denk om het goed te maken.
Maar het manifesteerde zich toch maar even. Die reflex, die onzinnige agressie. De rivier glinstert in het zonlicht. De heuvels met bossen rijzen steil omhoog op zowel de linker- als de rechteroever.

DE FLES

Het is stompzinnig. Een kind van pakweg zes jaar grijpt een fles bier die zijn vader op tafel heeft gezet. En brengt het met beide handen naar zijn mond en neemt een flink aantal slokken. Het joch is kennelijk al aan bier gewend. Zijn vader grijpt niet in, kijkt er alleen maar naar en grinnikt dan naar me, met iets van een uitdrukking op zijn gezicht dat lijkt te zeggen: ‘dat is me er één hoor, dit kind, ondeugend als de neten, kijk maar.’
We zitten in de plaatselijke kroeg. Veel meer dan een kaal donker zaaltje is het niet. Er zijn geen andere aanwezigen. Het enige raam kijkt uit op een blinde muur waarin inslagen van kogels nog duidelijk te zien zijn.
Zijn linkeroog werkt niet, of beweegt in ieder geval niet mee als de man in mijn richting kijkt. Zijn mond telt meer gaten in het gebit dan tanden, z’n lach klinkt als die van een verstokte roker, zijn verstand is nihil (of onbekommerd).

Mostar is vol dagjesmensen. Je kan er balpennen kopen die gemaakt zijn van oude patroonhulzen. En ansichtkaarten van de oorlog, zoals die van de vernielde boogbrug na de beschietingen door Kroatische strijdkrachten. En van de kapotte gebouwen er omheen. De dagjesmensen schuifelen langs de kraampjes. Ze spreken Duits, Spaans, Nederlands, Engels, Frans. Ook hoor ik Gronings, Vlaams, Achterhoeks.
Vreemd, hier op de Balkan in deze nauwe straatjes, in staat te zijn, ongewild, deze nauwkeurige plaatsbepalingen te kunnen maken. De dagjesmensen komen van de kust. Met bussen zijn ze vanochtend gearriveerd.
Een jonge kerel met één been (twee houten krukken staan naast hem tegen het muurtje) verkoopt aanstekers met het logo erop van de herstelde boogbrug. De aanstekers zijn één euro vijftig per stuk. Ik hoor achter me een man tegen zijn vrouw zeggen dat een straatje terug diezelfde aanstekers een euro kosten (en hij herhaalt het nog maar eens tegen het echtpaar dat naast hem staat).
“Wat een oplichterij!” reageert die andere man op een beledigde toon. Het zijn Hagenaars, of uit die buurt komend. Maar het is allemaal niet relevant, moet ik mezelf steeds weer inprenten. Het gaat om wat hier is geweest, wat hier is gebeurd. Het heden is maar ruis. Het heden is van de dagjesmens.